header banner
Default

De intellectuele elite van Nederland is oppervlakkig en niet erg intelligent, maar relatief open


Table of Contents
    medium_c2689a86-3da1-4ea4-a391-c1b5f6ed6562
    Meer dan een derde van alle Nederlanders heeft de basiskwalificaties om een van de vier elites te bereiken © Koen van Weel / ANP

    Het was december 1987, ik was achttien jaar, en ik droeg voor het eerst in mijn leven een pak. Ik nam de trein van Londen naar Oxford voor mijn toelatingsinterview op de universiteit. Een gesprek van 45 minuten zou mijn levenspad bepalen. Achteraf beschouwd was die dag mijn eerste ervaring met eliteformatie: hoe een land zijn elites selecteert, een thema dat me inmiddels fascineert.

    Bij aankomst in Oxford was ik niet erg zenuwachtig. Mijn vader was hoogleraar antropologie (onder meer in Leiden, waardoor ik tot mijn zestiende op Nederlandse scholen had gezeten) dus ik had academisch geklets aan de keukentafel geleerd. Ik bezat het zelfvertrouwen om argumenten te formuleren over onderwerpen waar ik niets vanaf wist. Als witte man uit de hogere middenklasse behoorde ik bovendien tot de dominante diersoort op Oxford. Ik was dan ook niet onder de indruk van de historici die me in een schitterende kamer boven een middeleeuwse binnenhof ondervroegen. Ik weet nog vaag dat ik een betoog hield over hoe België eigenlijk geen land was. Kort voor Kerstmis viel een brief met de poststempel Oxford door de brievenbus van mijn ouderlijk huis: ik was toegelaten.

    En de rest van mijn leven vloeide daaruit voort. De brief bleek een levenslang geldig entreekaartje tot het Britse establishment. Na mijn afstuderen werd ik ‘graduate trainee’ bij de Financial Times, een post die destijds bijna uitsluitend was voorbehouden aan alumni van Oxford en Cambridge. Als een van de historici die dag minder tolerantie had gehad voor mijn België-verhaal, als die brief 35 jaar geleden een afwijzing had bevat, dan schreef ik nu misschien dit stuk niet. Dan was ik geen journalist geworden, maar was ik een ander vak ingegaan dat me minder goed lag.

    De meeste leden van het huidige Britse establishment hebben net zo’n brief ontvangen. Een studie aan Oxford of Cambridge was zeker in mijn generatie min of meer de toelatingseis om topambtenaar, rechter, zakenbankier of vooraanstaand politicus te worden. Elf van de vijftien naoorlogse Britse premiers studeerden aan Oxford, drie gingen niet naar de universiteit, en alleen Gordon Brown studeerde elders, in Edinburgh, aan de universiteit van de Schotse elite. In mijn nieuwe boek Chums: How a Tiny Caste of Oxford Tories Took Over the UK noem ik het Verenigd Koninkrijk een ‘Oxocracy’.

    Wie mag lid worden van de elite? In elk land zijn de toelatingseisen anders. In mijn woonplaats Parijs zie ik hoe de Franse politieke, culturele en zakelijke elites een klein aantal selectieve hogescholen bezoeken, en vervolgens samendrommen in enkele centrale arrondissements waar ze elkaar levenslang de bal toespelen. Ik vroeg een Ierse vriend eens hoe de Ierse elite wordt samengesteld. Hij moest even nadenken, maar toen had hij het: ‘Puur nepotisme. Je oom met een hoge post zorgt voor je.’

    Maar hoe werkt het in Nederland? Sinds de opkomst van het populisme begin deze eeuw is er een groeiende Nederlandse afkeer van de landelijke elite; de leden zijn arrogant en corrupt. Toch is er verrassend weinig recent systematisch onderzoek. Een boek als De nieuwe elite van Nederland van sociaal-geograaf Jos van Hezewijk is bijna twintig jaar oud. Van Hezewijk, eigenaar van het bedrijf Elite Research, focust bovendien vooral op de financiële elite. Om de verdeling van macht in Nederland te doorzien, moeten we het functioneren van de landelijke elites begrijpen.

    Mijn voorlopige hypothese: Nederland heeft vier verschillende elites, de politieke, de zakelijke, de culturele en de geëxporteerde Nederlanders (de expat-elite) die in steden als Londen en New York samenklonteren. Deze vier elites leven gescheiden van elkaar, en zijn niet bijzonder selectief samengesteld – heel anders dan de meer verenigde, sterk geselecteerde Franse en Britse elites. Toch bouwen ook de Nederlandse elites (vaak subtiele) barricades op om de massa te weren.

    Eerst enkele generalisaties over de Nederlandse elites. Zoals Joris Luyendijk in zijn boek De zeven vinkjes aantoont, worden ze gedomineerd door witte hoogopgeleide autochtone heteromannen, die doorgaans hoogopgeleide en/of welgestelde ouders hadden. Er komen wel steeds meer vrouwen bij de elite, en het aantal hoogopgeleide witte mensen – zeg maar de grondstof voor elitevorming – groeit. In de bevolkingsgroep tussen 15 en 75 jaar heeft negentien procent een bachelor in het wetenschappelijk onderwijs of het hbo, en daarnaast heeft nog eens elf procent een master of doctorgraad. In de huidige beroepsbevolking – grofweg tussen de 20 en 65 jaar – zullen die percentages nog hoger liggen.

    Zeker meer dan een derde van alle Nederlanders heeft dus de basiskwalificaties om een van de vier elites te bereiken. Dat betekent echter dat bijna iedereen zonder hoger onderwijs levenslang van de elites is buitengesloten. Dit veroorzaakt een wijdverbreide frustratie, die vooral wordt verwoord door Geert Wilders. Maar ook sommige Nederlanders die wel hebben gestudeerd – veel vrouwen, etnische en seksuele minderheden, gehandicapten, enzovoort – ervaren dezelfde exclusie. Als je deze groepen bij de Wilders-groep optelt, is de overgrote meerderheid van alle Nederlanders levenslang van de elites buitengesloten.

    Het minimale entreekaartje tot de Nederlandse elites is dus een universitaire bul. Wélke school of universiteit je bezocht is echter relatief onbelangrijk. In Nederland bestaat er geen brief die je op je achttiende ontvangt en die alle deuren opent. Iedereen die het hoger onderwijs afrondt, maakt een kans.

    Zo werkt dat in min of meer sociaal-democratische landen. Ook Duitsland, Canada, Zweden of Australië hebben amper universitaire toelatingsgesprekken, noch universiteiten die aan de top staan van wereldranglijsten, behalve in een paar specifieke domeinen. (De Stockholm School of Economics is bijvoorbeeld een directe lijn naar de beste banen in Zweedse bedrijven.) De Canadese schrijver Malcolm Gladwell beschrijft hoe hij zich in ongeveer tien minuten voor de Universiteit van Toronto aanmeldde, ‘een avond na het eten, in de herfst van mijn laatste schooljaar… Er was geen besef dat heel veel afhing van de keuze van mijn universiteit.’

    Dat lijkt me een slimmere selectiemethode dan de Britse. Kijk eens naar de levenspaden van twee internationaal bekende Britse politieke analytici die nu allebei vijftigers zijn: Edward Luce en Fiona Hill.

    Ed is mijn collega bij de Financial Times, en schrijver van gewichtige boeken als In Spite of the Gods (over India) en The Retreat of Western Liberalism. Hij en ik waren tijdgenoten op Oxford, maar hebben er nooit een woord gewisseld. Wel herinner ik me een cricketwedstrijd tussen mijn college en de zijne waarbij een van hun batsmen een bal tegen zijn hoofd kreeg en naar het ziekenhuis werd afgevoerd. Toen ik Ed jaren daarna ontmoette, in zijn toenmalige standplaats Manilla, liet hij me het litteken op zijn slaap zien. Die batsman was hij.

    Het zat er dik in dat Oxford Ed zou toelaten. Hij is slim, had op een kostschool gezeten, en als zoon van een Conservatieve minister in de Thatcherregering had hij levenslange ervaring in het soort politieke discussies dat je voor het toelatingsinterview voor de studie Politics, Philosophy and Economics moet opvoeren. Dankzij zijn toelatingsbrief uit Oxford kennen wij nu zijn boeken.

    Heel anders is het verhaal van Fiona Hill, de dochter van een noordelijke mijnwerker. Voor haar toelatingsgesprek reisde ze naar Oxford in een pak dat haar moeder had genaaid. De andere meisjes die ze daar tegenkwam konden haar accent amper verstaan. Haar interview was een vernederende ervaring, en ze werd afgewezen. Net als 99 procent van de bevolking was Hill dus al op haar achttiende levenslang uitgesloten voor de meeste Britse machtsposities. Dan nog had ze een uitzonderlijke prestatie geleverd: bijna geen andere vrouw van haar sociale klasse had het zelfs maar tot het Oxford-interview geschopt.

    Gelukkig werd ze later door een ander land opgepikt: na haar studie aan de Universiteit van St Andrews belandde ze op Harvard, waar ze uitgroeide tot Rusland-expert. Ze kreeg een belangrijke rol in het Witte Huis van Donald Trump, en legde een indrukwekkende getuigenis tegen hem af in de Senaat tijdens zijn tweede afzettingsproces. Haar talenten gingen aan het VK verloren. En denk aan de vele Fiona Hills die we niet kennen, die nooit boeken hebben gepubliceerd, omdat ze Oxford niet binnenkwamen en nergens anders een tweede kans kregen.

    In een land als Nederland is de leeftijd achttien een veel minder bepalend moment. Ook hier zijn ambitieuze mensen voortdurend op zoek naar sociale differentiaties, maar statussymbolen die hen boven de concurrentie kunnen verheffen zijn schaarser. Waar je in zo’n land studeert is relatief onbelangrijk, want pas na de universiteit begin je het trappenhuis naar de macht te bestijgen. De rechters in het Duitse Bundesverfassungsgericht, het Constitutioneel Gerechtshof, komen bijvoorbeeld van een breed scala aan Duitse en Amerikaanse universiteiten. Een kaart van de afkomst van de leden van het Britse Hooggerechtshof zou er een stuk simpeler uitzien.

    De Nederlandse elite is noch sociaal, noch cognitief heel exclusief. Dat is natuurlijk typisch Nederlands: de samenleving is hier relatief ‘horizontaal’, grote verschillen worden niet geaccepteerd, en dus moet de elite vooral niet protserig gaan doen of denken dat hij briljant is. Macht moet in Nederland altijd gewoontjes lijken – iets dat Mark Rutte perfect weet uit te beelden.

    Het ontbreken van een veeleisend educatief selectiesysteem geeft de Nederlandse elite een geur van middelmatigheid, ook omdat de talentenvijver onvermijdelijk kleiner is dan in het VK en Frankrijk. Er is minder competitie om bovenin te eindigen in een land van zeventien miljoen mensen dan één van 65 miljoen.

    De vier Nederlandse elites leven relatief gescheiden van elkaar. De politiek-bestuurlijke elite kluistert in Den Haag. Veel leden hebben bestuurskunde, rechten of politicologie gestudeerd. Jonge politici in spe worden vaak al op school of op de universiteit actief in de jongerenafdeling van een partij (het eerste grote netwerk van Rutte was de jovd). Velen zitten al voor hun dertigste in de gemeenteraad van hun thuisgemeente. Idealiter word je snel medewerker van een Kamerlid.

    De Haagse elite heeft een nauwe ervaring, weinig intellectuele verbeelding, en een kleine talentenvijver. Deze nadelen hebben ook hun voordelen

    Omdat de Nederlandse politiek-bestuurlijke elite noch op studie, noch op ouderlijk huis wordt geselecteerd, is het opener dan in veel andere landen, zei Bas Heijne eens. Maar, voegde hij toe, dat zorgt voor conformisme. Hoe bewijs je namelijk dat je bij deze elite hoort? Niet door je cv of accent, maar door je opvattingen. ‘Dus moet je eigenlijk de dingen zeggen die de mensen om je heen ook zeggen.’

    Incidenteel stapt iemand uit een van de andere elites over naar de Haagse elite: Hans Wijers en, recenter, Wopke Hoekstra schopten het van zakelijke elite tot het kabinet. De schrijver Jan Terlouw (culturele elite) leidde jarenlang d66. Robbert Dijkgraaf, natuurkundige aan de universiteit van Princeton (expat-elite) is minister van Onderwijs. Maar over het algemeen staat de Haagse bubbel op zich: de meeste leden blijven er hun hele carrière zitten.

    Dat werkt anders in Parijs of Londen, waar de politiek-bestuurlijke elite in dezelfde stad en vaak in dezelfde buurten bivakkeert als de culturele en financiële elite. In Frankrijk en het VK is de politieke elite mede daardoor minder een aparte kaste. Veel leidende Britse en Franse politici hebben tevens een voet in de culturele en/of zakelijke elites. Deze mensen hebben vaak een zeer selectieve opleiding doorlopen, en menen dat ze dus ook cultureel toonaangevend zijn. Boris Johnson (Oxford, natuurlijk) schrijft net als veel Franse politici boeken (al is de roman van Emmanuel Macron nooit gepubliceerd). Zulke mensen willen geen conformisten zijn, maar zien zichzelf als creatieve denkers. Je kunt alles van Brexit zeggen, maar het is wel een origineel, verbeeldingsrijk idee, net als de visie van Macron van een autonoom opererend Europa. Dergelijke visies komen zelden voort uit de Haagse elite, waar Rutte graag de voormalige Duitse kanselier Helmut Schmidt citeert: ‘Wie visies heeft, moet naar de oogarts.’

    En Britse en Franse politici overlappen meer dan hun Nederlandse equivalenten met de zakelijke elite. Thierry Breton leidde verschillende Franse bedrijven, doceerde even aan de Harvard Business School, en was Franse minister van Economie voordat hij in 2019 Europees commissaris voor de interne markt werd. Zo’n begaafde duizendpoot zal je in Den Haag niet snel aantreffen.

    De Haagse elite heeft dus een vrij nauwe ervaring, weinig intellectuele verbeelding, en een kleine talentenvijver. Deze nadelen hebben ook hun voordelen. Te veel verbeelding kan namelijk gevaarlijk zijn (zie Brexit) en het risico van politieke corruptie is groter als de deur naar lucratieve banen in de zakelijke elite wijdopen staat. Johnson had een innige relatie met de Londens-Russische oligarch Evgeny Lebedev, en benoemde hem zelfs tot Lord; Lebedev stelde ex-minister van Financiën George Osborne aan als hoofdredacteur van zijn krant, de London Evening Standard.

    In Den Haag is het risico van partijcorruptie groter dan van persoonlijke corruptie. De softwareondernemer Steven Schuurman schonk d66 een miljoen euro en de Partij voor de Dieren 350.000 euro. De investeerder Hans van der Wind, tevens hoofd fondsenwerving van het cda, gaf de partij meer dan een miljoen euro.

    medium_d605d7ca-7c95-4649-af6d-cd2eca9e5190
    Een diner voorafgaand aan het Boekenbal, de traditionele opening van de Boekenweek, Amsterdam, 8 apil © Jeroen Jumelet / ANP

    De Nederlandse zakelijke elite zetelt in enkele traditionele reservaten: Wassenaar, Bloemendaal, Aerdenhout, de Amsterdamse grachtengordel en ’t Gooi (maar zeker niet in groeikernen als Zoetermeer of Almere).

    Om deze elite te begrijpen, riep ik de hulp in van wat antropologen een ‘native informer’ noemen: een groepslid die de rituelen kan uitleggen. Jan Maarten Slagter, ceo van het International Bureau of Fiscal Documentation (ibfd) in Amsterdam, legde mij in een mail uit hoe Nederlanders het geestelijke ‘startkapitaal’ bijeensprokkelen om toe te treden tot de elite in het algemeen, maar vooral de zakelijke elite:

    ‘Mijn ervaring is dat “being one of us” in Nederland minstens zo belangrijk is als in Engeland, maar dat de regels veel minder helder zijn voor de buitenstaander’, vertelt hij. Doordat er geen public school-systeem bestaat, het leger eigenlijk niet relevant is, universiteiten allemaal even goed zijn en de adel veel kleiner en minder zichtbaar is, moet je het van subtieler onderscheid hebben. ‘Cruciaal hierin zijn de netwerken. Informeel: de families waarmee je ouders gaan skiën. Formeel: studentencorps, McKinsey-alumni. En vaak minder zichtbaar: de juiste kinderkampen, de talloze herenborrelclubjes.’ Het zijn de plekken waar je ‘mores leert’: waar heb je het over in de minuten voordat de vergadering/zoomcall begint, wat draag je in je vrije tijd?

    Een ‘oude’ familie – meerdere generaties gestudeerd, zichtbare maatschappelijke posities, relevante netwerken, adel of patriciaat – geeft volgens Slagter ‘100 punten’. Een deel ervan kun je verspelen, door niet te studeren, geen goede baan te krijgen, in een rijtjeshuis te gaan wonen, met een partner te trouwen uit een ‘lagere sociale laag’. ‘Maar een deel ervan is van graniet: je bekende naam, toegang tot bepaalde netwerken, kennis van de “juiste woorden”. En je kunt punten erbij verdienen door eigen maatschappelijke prestaties, culturele geloofwaardigheid (in raad van toezicht Rijksmuseum) en de juiste “nette” manieren van geld uitgeven: vakantiehuisje in de Achterhoek, kinderen op een dure buitenlandse universiteit, kunst.’

    Slagters tip voor als je niet uit een dergelijke familie komt: je kunt punten verzamelen op alle hiervoor genoemde terreinen. Dat begint met toegang verwerven tot de juiste netwerken. Daarbij helpen gymnasium, de juiste sportclubs, studeren, inclusief lidmaatschap van het corps. Dat is ook waar de juiste partner wordt gevonden. Vervolgens een loopbaan die begint bij een bekend ‘opleidings’-bedrijf: McKinsey, Unilever, de grote advocaten- of accountantskantoren. Ook goed: een investment bank in Londen. Culturele geloofwaardigheid is belangrijk: Concertgebouw, Rijksmuseum, opera. Ken je klassiekers. Ga in ieder geval naar de Matthäus-Passion (Leiden of Naarden). Sport: zelf hockey, tennis, golf (zeilen, cricket, roeien, rugby zijn ook goed). Kijken naar voetbal kan. Formule 1 beter van niet.

    Het puntenconcept van Slagter helpt ons de gehele Nederlandse elite te begrijpen. Niet ieder elitelid is gelijk. Wopke Hoekstra heeft bijvoorbeeld tachtig elitepunten, Wilders misschien zestig, en de producente van een cultureel radioprogramma vijf, al zal Wilders haar toch op sociale media voor ‘elitair’ uitmaken.

    Slagter beschrijft een zeer exclusieve zakenelite, al is deze sinds de jaren zeventig wel ietwat gedemocratiseerd. De rol van het patriciaat en de adel is afgenomen, schreven Meindert Fennema en Eelke Heemskerk in 2008 in hun studie Nieuwe netwerken: De elite en de ondergang van NV Nederland. Dat verzwakt ook de traditionele broedplaatsfunctie van studentenverenigingen, zoals Minerva in Leiden, de zogenaamde ‘gentlemanfabriek’. Een corps-achtergrond helpt nog wel als je partner in een advocatenkantoor wil worden, maar nieuwe zakelijke sub-elites (de tech, het vastgoed) vinden het minder interessant.

    In de jaren negentig kregen veel buitenlanders topfuncties in Nederlandse bedrijven, maar deze tendens nam na de financiële crisis weer af. De bestuursvoorzitter van ABN Amro was bijvoorbeeld van november 2007 tot februari 2009 de Brit Mark Fisher, maar is nu weer gewoon een Nederlander, Robert Swaak.

    De Nederlandse culturele elite zit in Amsterdam en andere grote steden. Deze elite bestaat uit de bazen van belangrijke musea, universiteiten en tv-zenders, maar ook uit invloedrijke journalisten, schrijvers, musici, kunstenaars en academici. De culturele elite is leidend in de discussie over Nederland: wat voor land moet het zijn, welke vermeende misstanden zijn onacceptabel, welke hervormingen moeten prioriteit krijgen.

    Omdat cultureel kapitaal een vereiste is voor toegang tot deze elite, komen de meeste leden uit gezinnen die de juiste boeken en kunst kenden. Ook helpt familiekapitaal, want het opleidingstraject voor de culturele elite is vaak lang, en verdiensten zijn zeker in de eerste beroepsjaren doorgaans laag. In culturele sectoren die niet om taal draaien – zoals visuele kunst en muziek – is de Nederlandse culturele elite doorspekt met buitenlanders.

    Het aantal hoogopgeleide witte mensen is in een klein land nog steeds beperkt, en daarom is het onvermijdelijk dat leden van de culturele elite ook kennissen hebben in de zakelijke en politiek-bestuurlijke elites. Sommigen zaten met elkaar op school. Maar de verschillen in standplaatsen, inkomens en levensvisies zijn dermate groot dat leden van de verschillende elites weinig met elkaar omgaan, en soms op elkaar neerkijken.

    De vierde elite, de expat-elite, is een nevenproduct van de kleine schaal en internationale gerichtheid van Nederland. Zeer ambitieuze Nederlanders gaan vaak elders voor grotere prijzen spelen. Zeker voor hoogopgeleide vrouwen is het glazen plafond knellend in het land met het laagste percentage fulltime werkende vrouwen in Europa. Maar ook buiten Nederland stoten deze vrouwen zich vaak tegen dat plafond.

    Nederlanders met internationale carrières specialiseren zich zelden in Nederlandse thema’s (te klein) en functioneren vaak geheel in het Engels. Sommigen kunnen hun professionele expertise niet eens in het Nederlands uitleggen. Voorbeelden van Nederlandse expat-eliteleden zijn de inmiddels overleden kunstenaar Karel Appel, de politicoloog Ivo Daalder (voormalig VS-ambassadeur bij de Navo), en de econoom Willem Buiter (voormalig lid van het Monetary Policy Committee van de Bank van Engeland). De export van begaafde mensen versterkt de middelmatigheid van de inheemse Nederlandse elites. En de export-tendens versterkt zich nu steeds meer kinderen van de elites Engelstalige universiteiten bezoeken. De brain drain kan fnuikend gaan worden.

    De Nederlandse elite is dus minder selectief, minder verbeeldingsrijk, minder rijk, en minder verenigd dan in landen als het VK en Frankrijk. Alles bij elkaar is het minder indrukwekkend en ‘horizontaler’. Maar misschien is een matige elite de prijs die betaald moet worden voor een redelijk egalitair land.

    Sources


    Article information

    Author: Alicia Martin

    Last Updated: 1703879642

    Views: 803

    Rating: 4.3 / 5 (88 voted)

    Reviews: 82% of readers found this page helpful

    Author information

    Name: Alicia Martin

    Birthday: 2012-05-25

    Address: 35120 Martinez Rue, Larsonfort, TX 84643

    Phone: +3967691577759219

    Job: Surveyor

    Hobby: Hiking, Stargazing, Motorcycling, Table Tennis, Chocolate Making, Drone Flying, Quilting

    Introduction: My name is Alicia Martin, I am a artistic, Determined, steadfast, Precious, risk-taking, capable, receptive person who loves writing and wants to share my knowledge and understanding with you.